5-2-13

 

De zoon van Oliver Stone, de beeldschone, bijna-dertiger Sean, is vanavond mijn tafelheer. Eind vorig jaar bekeerde hij zich tot de islam. Hoewel heel Amerika over hem heen viel en de CIA hem sindsdien nauwlettend in de gaten schijnt te houden, ziet hij zelf geen enkel probleem. Joods en christelijk opgevoed, omarmt hij even gemakkelijk deze variant van dezelfde god.

Tegenover hem zit zijn vader, die van de Westkust is afgereisd om een lezing te geven over zijn film Alexander. Of beter gezegd, zijn vele films over Alexander de Grote. Inmiddels is hij toe aan de vierde versie van deze telkens opnieuw neergesabelde flop. De Stones zijn in Princeton op uitnodiging van een classicus die bij de films adviseert. Maar Oliver ontstijgt met gemak de feiten. Om geschiedenis te schrijven heb je een creatief genie nodig, of het nu gaat over Vietnam, de FARC of Wall Street. Kennis over Alexander verspreiden is zijn queeste, de koning van Macedonië was de grootste vernieuwer ooit. Hij reisde naar het oosten en omarmde alles wat vreemd was.

„Amerika heeft zijn langste tijd gehad”, beweert Oliver tijdens het hoofdgerecht. „We wachten op een nieuwe Alexander die het wereldsysteem zal omgooien.” Hij neemt een fikse slok en werpt een verwachtingsvolle blik op zijn zoon, die ernstig knikt.

Aan de andere zijde van Sean zit een hoogleraar in de islam. Zij vraagt naar feiten, achtergronden, motivatie. Hij antwoordt met cryptische uitspraken als: „Filmsterren zijn moderne avatars.” Ze raakt zichtbaar de draad kwijt.

„Wat trekt je nu echt aan in de islam?”, vraag ik Sean tijdens het dessert.

„Wil je de waarheid weten?”, vraagt hij, terwijl hij zijn stoel naar me toeschuift. Hij vist zijn mobiel uit zijn binnenzak en laat me een foto zien. Ik zie een enorm raam, zoals op een vliegveld. Daarachter een vlek, een soort langwerpige wolk.

„Dit is een djinn”, zegt hij met een mengeling van respect en angst. Omdat hij aan mijn reactie merkt dat ik werkelijk geen idee heb waar hij het over heeft, legt hij uit dat djinns schepsels zijn van rook, waar geen vuur aan te pas is gekomen.

„Djinns kunnen goed- of kwaadaardig zijn”, vertelt hij.

„En, is deze aardig?”, vraag ik.

„Ik weet het niet”, zegt hij met iets van twijfel in zijn stem. „Maar ik ben op mijn hoede. Als ze willen, kunnen ze zo al je energie afpakken.”

„Is er een manier om erachter te komen?”, wil ik weten.

„Door openbaringen”, zegt hij, om dan te fluisteren: „Ik ben een sjamaan. Ik weet precies wat je moet gebruiken.”

„Je bedoelt drugs?”, vraag ik vrij naïef.

„Ayahuasca moet je hebben”, zegt hij en schrijft een naam op een servetje. „Bel mijn vriend en hij regelt het voor je.”

„Probeer het”, dringt hij aan. „Dan zie je geen vlek meer als je naar de foto kijkt, maar een geesteswezen.”

Opeens haalt hij uit zijn binnenzak een pocketboek tevoorschijn,The Cosmic Serpent. Buitenaardse wezens, drugs, openbaringen, slangenbrein, lees ik op de achterflap. Sean Ali Stone. Lid van de nieuwe psychedelische elite.

„Mijn nieuwe film over djinns zal een openbaring voor de wereld worden”, besluit hij. „Ik ben een ziener en een vernieuwer.”

Alexander de Grote keerde nooit terug naar het westen, maar vader en zoon Stone stappen op om hun vlucht naar L.A. te halen.

Behoorlijk aangeschoten neemt vader afscheid van me bij de deur. Schaamteloos laat hij zijn ogen over mijn lichaam glijden. „You have a great body”, zegt hij. En daar kan ik het voor vanavond mee doen.

Verschenen in NRC Handelsblad, 5 februari 2013