Illustratie Eliane Gerrits
Jos ontmoette ik jaren geleden in Amsterdam, in het park bij mij om de hoek. Een energieke, vrolijke man, zo’n vijftien jaar ouder dan ik. Hij kwam op een dag zomaar naast me zitten op het groen geverfde bankje onder de eikenboom. Net iets te dichtbij, maar met zo’n ontwapenende glimlach dat ik niet om hem heen kon. Ik was bijna negen maanden in verwachting, voor hem de aanleiding om zonder enige terughoudendheid te praten over zijn zwangere vriendin, zo’n vijftien jaar jonger dan ik, die op dezelfde dag was uitgerekend als zijn dochter. Hij sprak over een race tussen de twee aanstaande moeders. Tja.
Twee jaar later kwamen we elkaar opnieuw tegen bij de peuterspeelzaal in datzelfde park. „Mijn dochter won”, zo begon hij, alsof er geen tijd verstreken was sinds ons vorige gesprek. Hij kon mij nog goed herinneren. „Je had zo je mening over mij”, zei hij. En voor ik kon protesteren voegde hij eraan toe: „Daar hoefde je niet eens je mond voor open te doen.”
Hoe dan ook, zijn vriendin bleek een schat, en met hem kon ik het ondanks zijn machismo prima vinden. Onze kinderen brachten uren samen door, en wij ook, op datzelfde groen geverfde bankje. Op een van die middagen, waarop ik me behoorlijk boos maakte – ik schold hem uit voor seksist, hij mij voor feminist – zei hij opeens dat ik hem nooit zo kwaad zou kunnen krijgen dat zijn hart sneller zou gaan slaan.
„Luister maar eens”, zei hij. Even later, met mijn oor tegen zijn borst, hoorde ik door het gejoel van spelende kinderen heen het tikken van zijn mechanische hartklep.
„Alle tijd die ik heb, is een toegift”, zei hij, vrolijk zwaaiend naar zijn zoontje, dat de hele tijd „Papa, kijk!” had geroepen.
Jos hield van Amsterdam, maar nog meer van de zon. Met vrouw en kind vertrok hij dan ook naar Frankrijk, om daar als een god te kunnen leven. Af en toe keerde hij terug naar ‘ons’ park. Dan liepen we ons weer als vanouds aan elkaar te ergeren. Jos, die ook in Frankrijk regelmatig met zijn ziel onder zijn arm liep, besloot op een dag te gaan bloggen. Sunproof nieuws noemde hij zijn weblog. Afgelopen zomer, vlak voor ik naar Amerika vertrok, lunchten we samen. We vroegen ons af wat dat nu toch was met ons. Niet met, maar ook niet zonder elkaar kunnen. Voor we afscheid namen, moest ik nog een keer naar zijn hart luisteren. Ik hoorde hetzelfde mechanische getik. „De reservetijd loopt ten einde”, zei hij. „Mijn hart trekt het niet lang meer.” Ik voelde een steek van verdriet.
„Gek om te weten dat je bijna dood gaat”, blogde hij vorige week. Kort daarna: „Eindsprint wordt voorbereid.”
Als we nog tegenover elkaar hadden gewoond, was ik naar hem toe gegaan. Om nog één keer mijn hoofd tegen dat verrekte hart van hem te leggen. Nog één keer ruzie maken en daarna weer bijleggen met een glas wijn.
Zaterdag kwam er een bericht van zijn vrouw. Het hart van Jos was ermee opgehouden. Ik kan nog maar moeilijk geloven dat het vanaf nu stil blijft. Ik mis zijn zonbestendige berichten, de tweets en mails. De laatste dagen ga ik steeds naar zijn website. Ik herlees zijn blogs en wacht stiekem op iets nieuws. Ik vraag me af hoe lang het nog duurt voor hij schrijft: Voor de hemelpoort. Shit, sleutels vergeten. Onderweg naar huis. Ben er zo. Zet de wijn vast koud.
Verschenen in NRC Handelsblad, 21 mei 2013