Amerikanen hebben geen enkele terughoudendheid hun naam ergens op te schrijven.

Zo is er de categorie rijk en egomaan, met als meest opvallende Donald Trump, die een toren van goud liet bouwen midden in New York waar zijn naam in reuzenletters op geschreven staat. Eenmaal binnen doet het denken aan een boudoir in Versailles. Muren van roze marmer, koperen trapleuningen, spiegels overal. Alles blinkt en glimt. Je aandacht wordt onmiddellijk opgeëist door de waterval die van de vijfde verdieping naar beneden valt en waarover een voetgangersbrug loopt. Waar je ook bent, je kunt door het dakraam de hemel zien. Het zou me niet verbazen als elke baksteen persoonlijk door The Donald is gesigneerd. Wij nietige mensen – je voelt je er werkelijk een kabouter – kunnen er winkelen, eten, vergaderen en, als je bijvoorbeeld Miss World bent, logeren. Dit is trouwens slechts de Trump Tower. Toen hij eenmaal de smaak te pakken had, liet hij een eindje verderop de Trump World Tower bouwen. Nog hoger, zijn naam in nog grotere letters.

Dan is er de categorie rijke mensen die graag wat terug willen doen voor instellingen die ervoor gezorgd hebben dat ze die rijkdom konden vergaren. Dit volgens het principe learning, earning, returning – de basis van de Amerikaanse maatschappij, waar subsidie een uitzondering is. Als je bent afgestudeerd aan, zeg, Princeton, en je bent dientengevolge multimiljonair geworden, dan geef je met liefde een paar miljoen terug, mits je naam komt te staan op het theater, de op jouw kosten gerestaureerde vleugel van de bibliotheek, of een eetzaal.

Natuurlijk geven mensen ook zomaar. Omdat ze kunst belangrijk vinden bijvoorbeeld. Maar ook daar staat wat tegenover.

Hoe lang blijft mijn naam daar staan? vroeg een bekende weldoener van het Metropolitan Museum of Art, wijzend naar de plek waar het plakkaat zou verschijnen.

Voor de eeuwigheid, was het antwoord. En hoe lang duurt die eeuwigheid precies? wilde hij weten.

Vijftig jaar, kreeg hij ten antwoord, waarop zijn reactie was: Als je er vijfenzeventig van maakt, maak ik het geld over.

Giften komen in alle maten, van complete gebouwen tot een pianokruk. Er zijn maar weinig zaken zonder een koperen plaatje met de naam van de gever.

Ik werd als kind voorgehouden dat alleen gekken en dwazen hun namen schrijven op ramen en glazen. Zo niet hier. Ze zijn trots op wie ze zijn en wat ze bereikt hebben. Geen valse bescheidenheid. Waar Nederlanders zijn van het maaiveld, van de hoogmoed die voor de val komt, willen Amerikanen graag laten zien hoever ze boven die middelmaat zijn uitgestegen.

Overigens is er ook voor de minder bedeelden een manier om je naam te vereeuwigen, ook al vermoed ik dat die eeuwigheid korter duurt dan vijfenzeventig jaar. Dat kan door middel van een bankje. Amerikanen zetten nu eenmaal graag overal bankjes neer. Een prachtig vijvertje, een bos, een zandbak waar je peuter vrolijk taartjes bakt, en jawel, daar staat zo’n uitnodigend bankje. Maar net voor je neerstrijkt, kan je het niet laten te lezen wat er op het koperen naamplaatje gegraveerd staat. Voor Paul, die hier vaak zat te kijken naar de zonsondergang. Ook al is het midden op de dag, mijn gedachten dwalen af naar Paul, wie hij ook geweest moge zijn. Hoe zou hij aan zijn eind gekomen zijn, vraag ik me af, en wie heeft dat bordje voor hem geplaatst?

Het kan nog erger. In liefdevolle herinnering aan mijn neef John, die zo van de natuur hield. Moge hij voor altijd het ruisen van de bomen horen. Hoe kan je bij zo’n tekst nog een eigen gedachte hebben? Ik niet. Ik denk dan aan neef John. Ik meen zelfs zijn stem te horen door het ruisen van de bomen.

Verschenen in NRC Handelsblad, 16 oktober 2012.