4-6-13

Illustratie Eliane Gerrits

Battle Road, een lommerrijke laan achter ons huis, was afgezet voor het jaarlijkse straatfeest. Aan een einde zaten de oudere dames al te wachten in hun zondagse kleren op fauteuils. Overal gingen deuren open en kwamen mensen aankuieren met een gerecht uit hun land van oorsprong. Want ook al zijn hun overgrootouders al meer dan een eeuw geleden hier aangekomen, ook al zijn ze zelf nooit in het land of zelfs maar het continent van herkomst geweest, Amerikanen koesteren hun wortels. Zo stond de pan borsjtsj gebroederlijk naast de schaal met taboulé, de tzatziki naast de lasagne. Als Nederlander weet ik bij dergelijke gelegenheden nooit wat ik moet meenemen. Bitterballen zijn erg lastig zelf te maken en voor sateetjes moet je ketjap hebben, iets waar je hier niet zo makkelijk aan komt. Ik had madeleines gebakken. Die hebben weliswaar niets met Nederland te maken, maar komen in ieder geval uit Europa.

Aan de andere kant van de laan speelden kinderen. Fietsjes en stepjes scheurden voorbij. Basketballen werden landerig in een net gemikt, zo een dat hier aan iedere garagedeur hangt. Het was een lome zondagnamiddag, drukkend warm. Onweer in de lucht.

Net toen ik me afvroeg of ik niet beter op huis aan kon gaan, kwam hij bij me staan. Een onwaarschijnlijk mooie jongen van eind twintig. Lang, slank, met ravenzwart haar tot op zijn schouders. Toen hij zijn hand naar de schaal met madeleines reikte en lang aarzelde voor hij er een uitkoos, zag ik dat zijn huid kapot was.

„Hi”, zei ik.

„Hi”, zei hij. Zijn schouders waren net iets te hoog opgetrokken, zijn stem klonk lijzig.

Hij woonde ook in de laan, vertelde hij, zijn leven lang al. Met zijn broers, die alle vier hadden gestudeerd aan Harvard. Ze woonden er niet meer en dat speet hem.

We zwegen even. Zijn gezicht klaarde op toen ik hem vroeg wat hij deed.

Hij werkte bij de lokale supermarkt. Daar bracht hij de boodschappenwagentjes terug die de mensen zomaar achterlieten bij hun auto. Hij sprak langzaam, benadrukte iedere lettergreep afzonderlijk.

Waar kwam me dit toch bekend van voor? Maar natuurlijk. Dit was Forrest Gump, helemaal doorgerend naar Battle Road. Hij leek zo veel op hem, inclusief zijn slepende zuidelijk accent, dat het even in me opkwam dat hij me in de maling nam.

Zijn werk was lastig, ging hij verder, vanwege zijn angst voor bacteriën. Niet alleen moest hij continu zijn handen wassen vanwege die vieze handvatten van de wagentjes, het was elke dag weer een kunst om op tijd te komen omdat hij niet kon beslissen of hij schoon genoeg was om uit de douche te stappen.

Hij nam nog een madeleine. Het was benauwd, de stilte voor de avond ging vallen. Een indringende geur van magnolia’s. Moeders riepen hun kinderen. Ik moest ook gaan. Plotseling stond hij er wat verloren bij, alsof hij verdwaald was in zijn eigen straat.

„Mag ik je naar huis brengen?”, vroeg hij toen.

Samen liepen we de straat uit, tot aan mijn huis. Daar stond hij stil, zijn voeten in een berm vol lelietjes-van-dalen.

„Dag”, zei hij, en keek me aan met zijn lichtblauwe ogen vol geheimzinnigheid.

„Dag”, zei ik.

Een engel, dacht ik toen ik hem nakeek. Een boodschapper van een andere wereld.

Verschenen in NRC Handelsblad, 4 juni 2013