11-6-13Illustratie Eliane Gerrits

Elk jaar wordt hier in Princeton een parade gelopen van trotse alumni. Je komt hier niet zomaar terecht. Voor de happy few die hier mogen studeren, zijn dit hun definiërende jaren. Alles wat er daarna gebeurt, zal hoe dan ook in het teken staan van hun tijd aan deze universiteit. Ze blijven er dan ook graag aan verbonden, onder andere via giften om deze ervaring ook voor toekomstige generaties mogelijk te maken. En door mee te lopen in de P-rade, zoals hij genoemd wordt.

„Hoe herken ik je?”, vroeg ik mijn achterbuurman, die zich erop verheugde zijn studievrienden te ontmoeten, die van heinde en verre overkwamen.

„Ik ben degene van top tot teen gehuld in het oranje”, zei hij. Dat was een grap, omdat deze dag iedereen gehuld is in oranje. Het kleine stadje kreunt in zijn voegen door de twintigduizend extra mensen die hierheen komen.

Het was al warm toen ik rond het middaguur bij Nassau Hall, het hoofdgebouw, arriveerde waar de vrolijke stoet vertrok. „Het lijkt wel Koninginnedag”, zei mijn zoon, rondkijkend over de campus. Helemaal vreemd was dat niet, want het is ons eigen oranje dat de stad kleurt. Princeton is genoemd naar stadhouder prins Willem III van Oranje, die ook koning was van Engeland en zijn overzeese gebiedsdelen.

De parade opende met de oudste alumnus, klas van 1936. De enige overgeblevene uit zijn jaar. Hij werd in een golfkarretje rondgereden, bestuurd door, naar ik vermoed, een achterachterkleinzoon. Breeduit glunderde hij onder zijn wat scheefgezakte oranje geruite pet en nam het gulle applaus vanuit het publiek in ontvangst. Zesenzestig achtereenvolgende deelnames aan de P-rade stond er op een spandoek. En daaronder:90% of life is just showing up.

De tijd schreed voort, of beter gezegd, terug, want de mensen werden jonger. Jaar voor jaar.

Even later zag ik een man, klas van 1938, gedecideerd uit zijn golfkarretje stappen en er vervolgens met zijn stok op slaan alsof het een balkende ezel was.

De klas van 1957 trok voorbij, met een spandoek: lancering van de Sputnik. De klas van 1969: de eerste man op de maan. Het jaar daarna werden de eerste vrouwen toegelaten, die meeliepen in de klas van 1974. De stoet werd steeds bonter: zwarte mensen liepen mee, steeds meer Aziaten, mensen uit India.

Ergens halverwege zag ik mijn buurman, glunderend van oor tot oor. Klas van 1961. Hij liep er met zijn kinderen, klas van 2001 en 2003, zijn kleinkinderen en zijn hijgende herdershond. Een lang oranje lint wapperde achter zijn breedgerande strooien hoed. Vrolijk zwaaide hij naar me.

Jazz en dixielandmuziek klonken door elkaar heen. Applaus, en telkens opnieuw ingezette jaarliederen. Een vrolijke chaos in de moordende hitte.

„Hoe vond je het?”, vroeg ik mijn buurman, toen ik hem later die middag trof op een grasveld waar hij zijn uitgetelde hond liet drinken uit een waterfles.

„Het is nogal emotioneel”, zei hij. „Ik bevind me ergens tussen de mannen in de golfkarretjes en de jonge spring-in-’t-velds in. Mijn leven zie ik voor me als een film die de verkeerde kant op draait. Alsof je een opname maakt van een brekende vaas, en die terugspoelt. Alle stukjes vallen een voor een weer op hun plek. Op het laatst is de vaas weer intact.”

„Dit is de parade van de generaties”, zei hij, terwijl hij opzij sprong voor een golfkarretje, bestuurd door een baldadige oude heer, klas van 1949.

„En het wonderlijkste is”, zei hij, terwijl hij de man met een glimlach nakeek. „Aan het eind van de film zijn de oudsten de jongsten geworden.”

Verschenen in NRC Handelsblad, 11 juni 2013