Illustratie Eliane Gerrits
Coach Pumpalov keek op van zijn papieren en blikte de zaal in. Hij grijnsde, zonder lach, zijn mond vol parelwit gebleekte tanden. Hij wachtte wel een minuut. Toen ging hij lezen: „Dalton Sekelsky, Adam Inslie, Tyler Nkadi, Chris Harisiades, Nicholas Pibl, Zeid Hashem, Matthijs Dijkgraaf, …”
De exotische reeks namen zou een internationale vertaling van Bordewijks Bint kunnen zijn, maar het was de afsluitende avond van het Princeton High School Boys’ Lacrosse Team. Het leek wel een Benettonreclame: de bonte collectie pubers, van bleke huid met een toef oranje haar tot gitzwart, de vele religies en continenten verzameld in de bloedhete kantine, waar de loeiende airconditioning tevergeefs de strijd aanging met de open ramen en deuren.
Lacrosse had dit jaar een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mijn zoon, met de helmen, schoudervullingen, kniebeschermers en Harry Potterachtige vangnetten op lange stokken. Ook al was het ruwe balspel afkomstig van de indianen, het deed mij vooral aan duellerende middeleeuwse ridders denken.
Stuk voor stuk staken de jongens hun hand op. Allen gehuld in een gestreken wit overhemd met das. Daaronder: een korte broek en gympen. Het haar met gel netjes in model geplakt. Zoon Matthijs was speciaal naar de kapper gegaan voor een ‘coupe kort Amerikaans’. Hij had zijn vaders das omgeknoopt met behulp van een instructiefilmpje op zijn iPad, terwijl zijn grote broer hem ondertussen hartelijk had uitgelachen.
Eerst werd er gegeten, het verbroederende dieet van kiloknallerplofkipkluifjes. Ik heb allang mijn opvoedkundige drang laten varen om bij deze gelegenheden gezonde kost te serveren. Door de hoge ramen zag ik hoe de wind de Amerikaanse vlag liet wapperen. Op de tafels lagen placemats met namen en foto’s van de spelers, zonder één spelfout.
Na het eten was het tijd voor het belangrijkste onderdeel: de jaarlijkse prijzen. Het leek wel een Oscaruitreiking, met prijzen in de meest uiteenlopende categorieën. Voor de beste speler natuurlijk, die het winnende punt had gescoord, maar ook voor degene met het meeste strategisch inzicht. Het was stil in de zaal. Niemand die erdoorheen kletste. Groot applaus volgde bij de uitreiking van de prijs voor het beste teamlid. De zongebruinde plastisch chirurg naast me – die speciaal voor deze avond was weggevlogen van zijn jacht – zag de begeerde prijs aan de neus van zijn zoon voorbij gaan. „Dit is de belangrijkste categorie”, had hij me tijdens het eten verzekerd. „Naar deze winnaars zoeken we als we een nieuwe collega nodig hebben.”
Daarna werden alle spelers een voor een op het toneel geroepen. Ze kregen te horen wat hun sterke en zwakke punten waren, en hoe het ervoor stond met hun ‘leiderschapskwaliteiten’, een begrip dat hier een magische klank heeft.
Zoon Matthijs had een leuk jaar gehad in het junior varsity team, dat wel, maar als beginneling zat hij tijdens de wedstrijden ook veel op de bank. Aan het eind van de lange avond, behoorlijk gaar, liepen Matthijs en ik naar de auto. We stonden stil om naar de miljoenen vuurvliegjes te kijken die het sportveld verlichtten als een omgekeerde sterrenhemel. Wat hij van de avond vond, vroeg ik hem.
„Heel mooi allemaal”, zei hij. Vooral de placemat met de foto van zijn vrienden.
In mijn tas zat het opgaveformulier voor het nieuwe seizoen. Of hij ermee doorging, vroeg ik. Hij wist het nog niet. Hij had eigenlijk ook wel weer zin in voetbal. Gewoon lekker op een veldje tegen een balletje trappen.
Verschenen in NRC Handelsblad, 25 juni 2013