8-10-13

 

Illustratie Eliane Gerrits

‘Zo, welkom in mijn kantoor”, zegt de vadsige man aan het tafeltje naast me tegen het tengere meisje, dat schuchter aan komt lopen. Ik wacht bij het raam op mijn afspraak in de Starbucks van boekhandel Barnes & Noble in New York, op de kruising van Fifth Avenue en 46nd Street. Het is 10 uur in de ochtend. Bloedheet, vanwege die verraderlijke Indian summer.

Hij, midden veertig, vettig haar en een schreeuwerige das, heeft een protserige vulpen en een kladblok voor zich liggen. Zij, rond de twintig, hooggesloten blouse en klokkend rokje, kijkt hem afwachtend aan.

Pia, decaf skim grande cappuccino to stay”, schalt het meisje achter de toonbank. „Enjoy”, zegt ze mechanisch als ik de koffie ophaal.

De man neemt het tengere meisje – ze is zwart, met strak achterover gekamd haar, ongegeneerd van top tot teen op. Onomwonden vraagt hij haar adres. Ze lacht nerveus, terwijl ze hem antwoordt. Hij schrijft het op en vraagt haar telefoonnummer. Wie denkt hij wel dat hij is? Of, God beware haar, is hij wel wie hij zegt dat hij is?

Naast me bladert een grijzende man in hemdsmouwen nerveus door een boek met de titel: Hoe schrijf je een succesvol bedrijfsplan in drie dagen. Hard tikkend op zijn toetsenbord vult hij intussen een Excel-sheet in.

Het meisje dat de bestellingen opneemt, is doorlopend aan het praten tegen haar collega die allang opgehouden is met luisteren.

Als ik nog een cappuccino bestel, is ze geërgerd dat ik haar verhaal onderbreek. Of ik ook iets wil eten, vraagt ze, wijzend naar de toonbank, waaronder wel zestien verschillende kwarkpunten liggen. 580 calorieën staat er bij de aardbeienpunt die er verleidelijk uitziet. Nee, zeg ik. Alleen koffie.

In de rij die zich inmiddels gevormd heeft, pakt een pukkelige jongen van een jaar of zestien de hand van het even oude meisje naast hem. Zij laat hem haar vingers kussen, maar kijkt intussen uit het raam, naar een vliegtuig dat een lijn van waterdamp penseelt in een strak blauwe lucht.

De vadsige man neemt grote slokken uit een flesje water terwijl hij steeds drukker met zijn handen praat. Zij veegt spatjes van zijn spuug van haar hand. Om haar hals glinstert een gouden kruisje, dat ze af en toe terloops aanraakt.

„Nee, nee”, zegt ze, „ik vind het niet erg om ook ’s avonds te werken.”

Mijn afspraak is niet op komen dagen. Het loopt tegen twaalven, het wordt steeds drukker.

De vadsige man schroeft de dop op zijn vulpen.

„Je hoort van me”, zegt hij tegen het tengere meisje, voor ze even later verdwijnt in de drukte. Haar hakjes tikken op de vloer. Hij maakt zijn das los en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Wanneer hij opstaat, stoot hij zijn waterfles om. Als hij servetten haalt om het water op te deppen, valt zijn oog op de aardbeienpunt. Terwijl hij afrekent, zie ik hoe zijn aantekeningen langzaam vervagen.

Verschenen in NRC Handelsblad, 8 oktober 2013