Illustratie Eliane Gerrits
De zaal van het universiteitstheater zit stampvol in afwachting van de dichter Richard Blanco. President Obama koos hem uit om een gedicht te schrijven en voor te lezen bij de inauguratie van zijn tweede termijn, afgelopen januari. Een opmerkelijke keuze: Blanco is jong, openlijk homo, en latino.
Wanneer hij het podium betreedt realiseer ik me dat ik voor het eerst hier in Princeton een latino iets anders zie doen dan de afwas, blaadjes wegblazen of gras maaien. Latino’s zijn de onzichtbaren, mensen op de achtergrond, hoewel ze met velen zijn. Tortilla’s en salsa verkopen hier beter dan chips en ketchup. De meesten zijn illegaal. Wanneer je met ze praat, vertellen ze over valse identiteitsbewijzen, over huwelijken tegen betaling in ruil voor een green card of over de ziektekostenverzekering van een ‘legale’ neef op wie ze, goddank, sprekend lijken.
Blanco opent de lezing met zijn inaugurele gedicht One Today. Hij beschrijft zijn vader die zijn leven lang suikerbieten stak „zodat mijn broer en ik schoenen en boeken konden hebben”. En zijn moeder die twintig jaar achter de kassa in een supermarkt zat, „zodat ik dit gedicht kon schrijven”.
„Mijn ouders verlieten Cuba met grote tegenzin, vanwege Castro”, vertelt hij later tijdens het diner. „Ik groeide op met het beeld van een paradijs dat ze verruilden voor een land dat hen niet welkom heette.” Er zijn grofweg twee groepen emigranten: zij die vooruit kijken, zich verheugen op wat komen gaat en nauwelijks achterom kijken. En zij die met de rug naar het nieuwe land staan, die vol heimwee terugkijken en maar moeilijk aarden.
De familie van Blanco behoorde tot de laatste categorie. Ze lieten Cuba niet achter zich, maar namen het mee. Miami werd een mini-Cuba. Iedereen die Blanco als kind ontmoette, van de bakker tot de schoolmeester, was latino. Vrijwel niemand in zijn omgeving sprak Engels, de meesten leerden het nooit.
De eerste inaugurele dichter was Robert Frost. Voor de inauguratie van zijn vriend John F. Kennedy schreef hij het gedichtDedication. Maar toen hij daar stond op die bewuste januaridag in 1961, scheen de zon zo fel in zijn slechte ogen – hij was 87 – dat hij zijn eigen woorden niet kon lezen. Gelukkig kende hij een toepasselijk gedicht uit zijn hoofd: The Gift Outright uit 1941.
Het gedicht dat Frost met een nasale stem voordroeg, begint aldus:The land was ours before we were the land’s. ‘We’ verwijst hier naar de blanke kolonisten uit Europa, die vonden dat ze recht hadden op Amerika, maar die het pas echt bezaten nadat ze het tijdens de Amerikaanse revolutie veroverd hadden op de Engelsen. Het gedicht rept met geen woord over de oorspronkelijke bewoners. De Amerikaanse identiteit waar Frost in zijn gedicht naar verwijst, is een beperkte Angelsaksische.
Wat een verschil met Blanco’s gedicht. One Today begint zo: One sun rose on us today. ‘Us’ verwijst hier naar iedereen in Amerika, van blank tot zwart, van jong tot oud, van rijk tot arm.
„Hoe vond je familie het, dat de president jou koos?” vraag ik hem.
„Mijn moeder kon het eerst niet geloven”, zegt hij. „Ik moest het drie keer herhalen. Maar toen ik het voorlas, zat ze vlak achter me.”
„En, wat was haar reactie?”, vraag ik. „We zijn Amerikanen geworden. Eindelijk zijn we thuis.”
Verschenen in NRC Handelsblad, 22 oktober 2013