7-1-14

 

Illustratie Eliane Gerrits

Ze had het allemaal zo mooi geregeld: ‘thuis’ bevallen in de kraamkamer van het St. Luke’s-Roosevelt Ziekenhuis in New York City. De foto’s had ze me laten zien: een knusse slaapkamer, een bed met een lichtblauwe sprei, een bloemenschilderij aan de muur. In plaats daarvan werd het een spoedkeizersnee. „De baby maakt het goed”, zegt de vader aan de telefoon. „Maar Eveline is nog niet geheel van de schrik bekomen.”

Ik neem een vroege trein naar Manhattan en meld me bij het enorme stadsziekenhuis. Ik vind Eveline in een zaal te midden van andere verse moeders. Haar altijd rozerode gezicht nu spierwit. Ze is stiller dan ooit. Rust heeft ze nodig, maar rustig is het hier allerminst.

De moeder naast haar heeft een koptelefoon op, waar keiharde muziek uit lekt. „Dertien is ze”, fluistert Eveline. Om er dan jaloers aan toe te voegen: „De baby was er in een vloek en een zucht.” Ik kijk opzij. Als het zwarte meisje verlegen naar me lacht, zie ik dat ze nog een kind is. Een kind met een kind.

Opeens komt er met veel gegiechel en gestamp een schare dertienjarige meiden de zaal binnen. Stuk voor stuk gestoken in gympen en skinny jeans. Blote buiken onder korte shirtjes. Kapsels als kunststukjes en heel veel make-up.

De slapende baby wordt zonder pardon uit het wiegje getild en gaat van hand tot hand. Het iele poppetje, gestoken in een roze hansopje met Minnie Mouse erop, kijkt met donkere kraaloogjes onverschrokken de wereld in.

„Destiny”, zegt een van de meisjes, met nagels van zo’n drie centimeter die stuk voor stuk met een ander glitterpatroon zijn versierd.„Geen sprake van”, zegt een ander met knalroze lippen. „Zo heet mijn zus.” „Samayah”, zegt een kauwgom kauwend meisje met een neuspiercing, waarvan het vlees aan de randjes ontstoken is. „Alaysia”, probeert een meisje met zulke lange wimpers dat je ze hoort botsen tegen haar zonnebril. „Geschreven met a, y, s.”

„Ik begrijp niet waarom jullie niet gaan voor Destiny”, mokt het glitternagelmeisje. Ze houdt de baby een eindje van zich af, alsof het een spijkerbroek is en we in een kledingzaak zijn.

Dan komt er een slungelige jongeman de zaal binnen. Een wit shirt over zijn magere puberlijf, afzakkende spijkerbroek, grote gympen. Hij knikt naar het meisje dat net doet alsof ze hem niet opmerkt en gaat dan in een hoekje zitten ver achter de vriendinnen, die hem eveneens geen blik waardig keuren.

„Rihanna”, zegt een meisje met een uitpuilende buik dat nog niets heeft gezegd. Ik vraag me af of ze mollig is of zwanger. „Rihanna”, zegt het lippenstiftmeisje langzaam, alsof ze de naam proeft. „Ze lijkt op Rihanna”, beslist ze. „Sprekend.” De anderen knikken instemmend. Dan draait het meisje dat de baby vasthoudt zich om en zegt tegen de jongen: „Ze heet Rihanna.”

De jongen laat zijn mobieltje in zijn schoot vallen. „Echt?”, vraagt hij aan de kersverse moeder die al die tijd haar mond hield. „Echt”, antwoordt ze. Even plotseling als ze gekomen zijn, vertrekken de meiden weer.

„Hoe heet jouw baby eigenlijk?”, vraag ik Eveline. „Dat weten we nog niet”, zegt ze. „Maar ik kan je vast vertellen dat zijn middelste naam Jaap is.” Ze wijst naar haar buik. „De snee is zo’n twintig centimeter lang.” „Jaap”, zeg ik. Mooi. Weet Arjan het al?”

„Nog niet”, antwoordt ze. Om er vervolgens grinnikend aan toe te voegen; „Dat mag jij hem straks vertellen.”

Verschenen in NRC Handelsblad, 7 januari 2014