31-12-13

Illustratie Eliane Gerrits

Door een donkergrijze lucht rijdt mijn trein de stad binnen. Ik ben weer even terug in mijn vertrouwde Amsterdam. Wanneer ik aan de achterkant het Centraal Station uitloop, slaat de regen mij in het gezicht.

Een oude man met een hoed steekt zijn kapotgewaaide paraplu resoluut in een prullenbak. Een moeder gehuld in een gele regencape strikt de zuidwester van de peuter voor op haar fiets. Leunend tegen de wind kijk ik over het IJ waar de ponten aankomen en afvaren. Stormwolken jagen over het water.

In een andere winter, zeventig jaar geleden in het midden van de oorlog, stond mijn moeder hier aan de overkant in Amsterdam-Noord. Ze was twaalf jaar en wilde met haar vriendinnetjes de stad in. Omdat het IJ bevroren was, gingen er geen pontjes en kon je lopend het water oversteken. Maar de dooi was ingevallen. Wat te doen?

Ze besloot toch te gaan, over de ijsschotsen naar de overkant. Het was een griezelig, maar o zo spannend avontuur. De aanloop, de eerste sprong op die glinsterende stukken ijs, het enge wegzakken in het klotsende water, om van daaruit zo snel mogelijk en net op tijd weer verder te springen. Een paar honderd meter, van schots naar schots.

Ik zie haar voor me, twee vlechten dansend tegen haar winterjas, met hoogrode konen, ingespannen sneller en verder springend. Haar blik gericht op de overkant, die met iedere sprong dichterbij kwam, maar toch veel verder weg bleek te zijn dan ze van tevoren had ingeschat.

Ze had gemakkelijk kunnen verdrinken, een vriendin mee het koude water in kunnen sleuren. Ze haalde de overkant, maar viel ongelukkig op haar been toen ze de kade opklom. De wond ging ontsteken en uiteindelijk liep ze een beenmergontsteking op. Onhandige timing, zo midden in de oorlog. Penicilline bestond nog niet en dokters hadden maar weinig tijd.

De rest van die winter bracht ze gloeiend van de koorts door in bed, terwijl haar ouders in grote angst leefden om hun jongste. Dankzij een doortastende dokter overleefde ze dit avontuur. Het is een verhaal waarbij ik als kind altijd mijn handen voor mijn oren hield als mijn moeder het vertelde, omdat er wel een keukenmes maar geen verdoving in voorkwam.

Stel je voor dat ze het niet had gehaald, dacht ik dan. Dan had ze mijn vader nooit ontmoet. Dan was ik er niet geweest en mijn broers ook niet. Een bijna niet te bevatten gedachte, toen niet en nu nog steeds niet. Hoe kunnen we ooit begrijpen dat alles wat we zijn, voelen en denken, wordt bepaald door toeval, geluk en pech?

Rond Oudjaar denk ik altijd aan dit verhaal van mijn moeder. Iedere jaarwisseling opnieuw zijn we weer als onverschrokken twaalfjarigen die zonder al te diep na te denken het ijs opspringen, om een spannend avontuur tegemoet te gaan. En nu, op deze laatste dag van het jaar zijn we bijna weer aan de overkant. Nog even en dan kunnen we vol huiver en trots achterom kijken. Maar hoe dan ook, veel tijd hebben we niet om op de kade stil te staan. Dan gaan we weer, schotsje springend naar de overkant.

Verschenen in NRC Handelsblad, 31 december 2013