Illustratie Eliane Gerrits
Het officiële startschot voor de Amerikaanse zomer is Memorial Day. Steaks worden op de barbecue gelegd, zwembaden gaan open. Het gras, een paar weken geleden nog bedolven onder de sneeuw, heeft zich opgericht. Vandaag gedenkt Amerika zijn gesneuvelde militairen, liefst met een parade, die verrassend genoeg feestelijk is. Ook Princeton blijft niet achter.
Ik neem plaats in de Nassaustraat, naast een paar kinderen. Ze hebben vlaggetjes in de hand die verderop gratis worden uitgedeeld. De man op de stoep tegenover me houdt een stuk karton vast waarop met potlood „Vietnamveteraan” staat gekrast. Hij ziet er belabberd uit met zijn lange sliertige haar en vieze kleren.
De stoet begint met enkele veteranen uit de Tweede Wereldoorlog, behangen met oorlogsinsignes, die vanuit hun rolstoel vrolijk wuiven naar de kinderen. Daarna volgt een allegaartje van vaandelzwaaiende meisjes, padvinders in keurig gestreken uniformen, scanderende cadetten en in de maat marcherende drumbands.
Onder een waterig zonnetje loop ik achter hen aan naar het monument voor de Slag bij Princeton. Een enorm stenen reliëf, waarop generaal Washington hoog op een paard gezeten zegeviert over de Engelsen.
Dit keerpunt in de revolutionaire oorlog, op 3 januari 1777, vond plaats in onze achtertuin. De kogelgaten zitten nog altijd in de muren van ons huis.
De bescheiden ceremonie begint met het volkslied, gezongen door een meisjeskoor. Daarna luidt een padvinder in korte broek een bronzen klok. Dit is niet zomaar een klok. Hij is afkomstig van de eerste USS Princeton, een oorlogschip gebouwd in 1842, vernoemd naar de beroemde veldslag alhier. Twee jaar later, tijdens een demonstratie voor hoge gasten in Washington, explodeerde het schip door een stommiteit van de kapitein. Een aantal leden van het kabinet kwam om, waaronder de ministers van Buitenlandse Zaken en van Marine. De president, John Tyler, overleefde omdat hij toevallig benedendeks was. Wel verongelukte zijn persoonlijke dienaar, de slaaf Armistead.
Later die middag loop ik de neogotische universiteitskapel binnen, in het hart van de campus. Hier wordt de vlag bewaard van het vierde marineschip dat de naam Princeton droeg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vocht dit vliegdekschip in vele belangrijke slagen in de Stille Oceaan. Uiteindelijk zonk het na een vernietigende luchtaanval van een Japanse duikbommenwerper. Het nam meer dan honderd man met zich mee naar de zeebodem. De vlag werd gered. Ik vind hem, achterin de lege kapel, in een houten lijst. De sterren stralen nog, maar de strepen eindigen in rafels.
USS Princeton nummer vijf vocht in Korea en Japan. Inmiddels zijn we toe aan de zesde, die op dit ogenblik in de vloot vaart in de Stille Oceaan. Deze kruiser heeft van nabij de oorlogen in Irak en Afghanistan meegemaakt. Het schip werd zwaar getroffen in operatie Desert Storm.
Dit land is bijna altijd in oorlog geweest. De laatste honderd jaar zag het de beide Wereldoorlogen, Korea, Vietnam, de Golf tot en met Irak en Afghanistan. Al dat vechten laat zijn sporen na. Amerika kent op dit moment meer dan 21 miljoen veteranen. Alleen al 7,4 miljoen van hen dienden in Vietnam. Zo’n 3,5 miljoen oudgedienden hebben een verwonding opgelopen die hen geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt heeft gemaakt. Dat is 1 op de 100 Amerikanen.
Wanneer ik naar huis loop, passeer ik de Vietnamveteraan weer. Hij zit nog steeds op dezelfde plek. Het stuk karton ligt als een vodje in de motregen.
Verschenen in NRC Handelsblad, 27 mei 2014