Het mag een geweldig idee lijken, je kinderen ervaring laten opdoen aan de andere kant van de oceaan, toen ik gisteravond mijn dochter My Country, ’tis of thee hoorde zingen, gebeurde er iets met me.
Het was tijdens de eerste Back-to- school Night. Wij, haar ouders, waren via een keurige, handgeschreven brief uitgenodigd een schooldag in een notendop te volgen. Sinds de verhuizing wordt ze elke ochtend om half acht met een gele bus naar de John Witherspoon Middle School gebracht. Te midden van honderden ouders liepen we dus in razend tempo van de wiskundeklas met foto van Einstein aan de muur tot haar geschiedenislokaal dat op een mini-Louvre leek met Egyptische sarcofagen en Chinese ridders. Aan het eind van de avond kwam een uitsmijter waarover mijn dochter al een paar dagen geheimzinnig had gedaan: het schoolkoor trad op. Nieuwsgierig namen we plaats in het auditorium. Daar stond ze dan op het podium op de eerste rij te zingen, mijn inbetweenie – zo noemen ze hier meisjes tussen servet en tafellaken – met haar dunne beentjes, tussen alle andere inbetweenies, met over het algemeen veel molliger beentjes.
My Country, ’tis of thee herinner ik me van de televisiebeelden rond de inauguratie van Obama. Aretha Franklin die met pothoedje de ziel uit haar lijf te zingt terwijl bij iedereen het kippenvel over de rug en de tranen over de wangen liepen.
’Tis of thee, zoiets als ‘het is van u’, is een schaamteloos patriottisch lied op dezelfde tranentrekkende melodie als God Save the Queen. Er zijn, zoals met de meeste patriottische liederen, eindeloos veel coupletten – de boodschap dat dit land het beste is, kan niet duidelijk genoeg overkomen. De tekst van het eerste couplet, dat ze ten gehore bracht, luidt:
Sweet land of liberty,
Of thee I sing;
Land where my fathers died,
Land of the pilgrims’pride,
From ev’ry mountainside
Let freedom ring.
Nu was het mijn beurt voor kippenvel. Was haar grootvader, mijn dierbare vader, niet recentelijk overleden in, jawel, Nederland? Waar helemaal geen mountainside is.
„Weet je wel wie de pelgrims zijn”, vroeg ik, toen ze om negen uur moe haar tanden poetste. „Jazeker”, zei ze. Ze liet me haar US History-boek zien. Een gevaarte van zeker twintig kilo. New Jersey State Law schrijft voor dat elk kind de stof tot zich neemt. Ze sloeg het open. Bladzij een. De Pilgrim Fathers, lees ik. Ze laten er hier geen gras over groeien als het om inburgering gaat.
Met Kerst zijn ze gewend, stelde iedereen in Nederland me gerust. Ze was halverwege haar tweede week.
Even later staat ze met een wit snoetje in haar pyjama voor het bed.
„Vond je het leuk om mijn school te zien?” vraagt ze.
„Ik vond het geweldig”, zeg ik. „En je zong zo mooi.”
„Zal ik het nog eens zingen?” vraagt ze.
„Ik denk dat je beter kunt gaan slapen”, zeg ik. „Morgen moet je weer vroeg op school zijn.”
Stilletjes gaat ze liggen.
„Eén vraagje nog”, zeg ik. „Doen jullie iets met de vlag ’s ochtends?”
„O, dat”, zegt ze. „Elke ochtend klinkt Mr. Ingersoll door de intercom. Now all rise, zegt hij dan.”
„En dan?” vraag ik.
„Wacht, ik doe het voor”, zegt ze. Ze springt haar bed weer uit, gaat rechtop staan en houdt haar rechterhand op haar hart.
„I pledge allegiance to the flag of the United States”, zegt ze plechtig.
„Zeg jij dat ook?” vraag ik.
„Natuurlijk”, zegt ze. „Het zou raar zijn om dat niet te doen.”
Ze gaat weer liggen. Net als ik denk dat ze slaapt, zegt ze: „Maar dat met mijn hand doe ik niet, hoor. Dat zou wél raar zijn. Dit is mijn land toch niet.”
Verschenen in NRC Handelsblad, 2 oktober 2012.