‘Yes, beet”, roept Thomas. „Deze gast biedt nitraten te koop aan. Ergens op het Leidseplein. Ik ga hem vragen wat het kost. We hebben nog alle tijd om erheen te fietsen.”
Mijn zoon, veertien – net als zijn vriendje Thomas – zit naast hem en kijkt gespannen naar het beeldscherm van de pc die op tafel staat. Het is Oudejaarsdag, een uur of drie. Om ons heen beginnen de eerste rotjes en vuurpijlen te knallen. We zijn een weekje terug in Amsterdam en ik moet weer wennen aan het gemak waarmee iedereen hier van alles mag afvuren.
Een paar jaar geleden landde er klokke twaalf een pijl op het huis aan de overkant van de gracht. Het uitgebrande staketsel staat er nog steeds, als een rotte kies in een verder prachtig gebit. Er gingen hier en daar stemmen op om vuurwerk te verbieden, maar uiteindelijk gebeurde er niks. De Nederlander mag niet gehinderd worden in zijn behoefte vuurwerk af te steken.
„Nitraten, Thomas?” vraag ik. „Weet je het zeker?”
„Het is voor de grap hoor”, zegt mijn zoon vergoelijkend.
„Nou”, zegt Thomas, „je weet maar nooit wat we allemaal nog kunnen scoren.”
Hij haalt een velletje uit de printer. „Iedereen kan in Amerika toch gewoon een geweer kopen, hè?”, vraagt hij, terwijl hij aandachtig het papier bestudeert. Hoe maak je zelf een nitratenklapper, staat erboven.
„Kom, we gaan het checken”, zegt Thomas terwijl hij opstaat.
„Wacht even”, zeg ik. „Ik vind het niet zo’n goed plan, en ik denk je ouders ook niet.”
„Mijn ouders doen niet zo moeilijk hoor”, zegt hij. „Ze vinden het juist leuk als ik eigen initiatief toon.” Ik herinner me plotseling Thomas’ grote broer die in groep 8 op de terugreis van een schoolreisje in Polen een BB-gun mee naar huis smokkelde, een replica van een machinegeweer dat kleine plastic bolletjes afvuurde. De afzonderlijke onderdelen had hij als cadeautjes ingepakt en over z’n bagage verspreid.
Ik zet een schaal oliebollen op tafel. De jongens vallen aan.
„Ik weet het niet hoor”, zegt Thomas met volle mond, „Amerika, vind je het niet eng om daar te wonen? Nu weer die schietpartij in Newtown. Een op de twee mensen heeft een geweer, zeiden ze op het jeugdjournaal. Levensgevaarlijk.”
„Nou”, zegt mijn zoontje wat bedremmeld, „ik ben eigenlijk nog niemand met een geweer tegengekomen.”
„Ze moeten die wapens gewoon verbieden”, gaat Thomas verder. „Je kunt ieder moment door een gek overhoop geschoten worden.”
„Ik ga”, zegt hij. „Zie je later, bij het vuurwerk afsteken, hè.”
Als Thomas weg is, vraagt mijn oudste of hij een BB-gun voor zijn verjaardag mag als we straks terug in Princeton zijn.
„Tuurlijk niet”, zeg ik. „Dat is hartstikke gevaarlijk en bovendien illegaal.”
„Alleen in New Jersey, hoor”, zegt hij. „Tien kilometer verderop in Pennsylvania kun je er gewoon een kopen bij elke sportwinkel. Trouwens, weet je dat je daar ook geen helm hoeft te dragen? Zelfs niet op een motor.”
Die nacht, terwijl de stad langzamerhand is gaan klinken als een oorlogszone en in de verte een ambulance loeit, kruip ik maar eens extra diep onder de dekens.
Terwijl ik in slaap probeer te vallen, denk ik aan Sam, de hond van Thomas, die in het asiel logeert. „Maak je over hem maar geen zorgen” , zei Thomas nog. „Ze draaien daar de hele nacht keiharde muziek om het knallen te overstemmen, zodat hij niet paniek raakt.”
Verschenen in NRC Handelsblad, 8 januari 2013