19-2-13

 

Illustratie Eliane Gerrits

“Zijn ze niet beeldschoon”, vraagt mijn tafelheer. Ik bevind me op de vijftiende verdieping van een penthouse op Fifth Avenue, hoog boven het gekrioel in Manhattan. Hij doelt op de drie boeddhabeelden voor ons.

„Mooie jongens”, gaat hij verder. „Zo vrouwelijk met hun mollige bovenarmen en hun muffintop. Als je goed kijkt, zie je een halo om hun hoofd. Het symbool van hun goddelijkheid.” Mijn tafelheer, gehuld in een wit overhemd in wafelmotief en een zelfgestrikte vlinderdas blijkt de curator te zijn van het huismuseum van onze gastvrouw. Zij is een steenrijke weduwe, wier moeder operazangeres was, die graag mensen uit de verschillende werelden waaraan ze geld geeft bij elkaar brengt. Wetenschappers en kunstenaars dineren bij haar samen tijdens after-opera-etentjes. Tegenover me aan de met kristal en zilver gedekte tafel zit operadiva Renée Fleming. Ooit bewoog ik hemel en aarde om een kaartje te bemachtigen voor een uitverkocht optreden van haar in het Concertgebouw. Statig schreed ze de beroemde trappen af om één enkele aria ten gehore te brengen. Daarna vertrok ze weer even gracieus als ze verscheen. Het duurde niet langer dan zes minuten, maar ik was betoverd.

Ook vanavond betovert ze iedereen. De gastvrouw glundert als ze ziet dat Renée de gouden ketting draagt die ze speciaal voor haar ontworpen heeft. De kamer geurt naar La Voce, het voor haar gemaakte parfum. Een combinatie van passievrucht en chocolademousse die me doet zuchten. We worden omringd door onberispelijk geklede jongemannen die zo uit de Abercrombie & Fitch-kledingzaak om de hoek lijken te zijn weggeplukt.

Om discussie over mijn eetgewoonte te vermijden – ik heb besloten een maand veganistisch te eten – had ik van tevoren aangegeven wat in mijn dieet past. Maar mijn tafelheer laat zich niet zo makkelijk afleiden. Hij is uitermate geïntrigeerd door wat ik wel en vooral niet eet. Wat ik ermee wil bereiken om mezelf eieren, vlees, vis, zuivel te ontzeggen, wil hij weten. Hij gelooft me niet als ik zeg dat het om een bevlieging gaat.

Terwijl de rest van het gezelschap de wilde zalm verorbert, eet ik mijn sla met geraspte worteltjes op een bedje van waterkers. Wanneer ik daarna over mijn armen wrijf, spreekt de curator onmiddellijk een van de mooie jongens aan en voor ik het doorheb, wordt er een pashmina over mijn schouders geslagen. „Van afzien krijg je het koud”, zegt hij.

Na het hoofdgerecht, amandelen en vijgen voor mij, zeebaars voor de rest, legt hij vrij abrupt zijn mes en vork neer. „Kom”, zegt hij, „ik moet je iets laten zien.”

Hij pakt mijn hand, en sleurt me zowat mee de kamer uit. We lopen door een gang, maken een paar bochten en gaan dan een donkere ruimte in. Het is er kil en het ruikt chemisch.

„Hou je vast”, zegt hij, en knipt het licht aan. Voor ons staan weer drie boeddhabeelden. Maar dit drietal kan niet meer verschillen van de boeddha’s in de eetkamer. Botten steken door het vlees van hun uiterst magere lijven, hun buiken zijn hol, hun wangen ingevallen. De gezichten zijn zo angstaanjagend, dat ik het moeilijk vind ernaar te kijken. „Dit zijn de uitgemergelde boeddha’s”, fluistert hij. „Ze wilden verlichting bereiken door niet te eten. Je ziet ze hier dansen op de lijn tussen leven en dood in de hoop van beide verlost te worden.”

„Laten we maar teruggaan”, begin ik.

„Ja, hier krijg je kippenvel van, hè”, zegt hij.

Als we weer aan tafel zitten, wordt het toetje geserveerd. „Doe mij ook maar”, zeg ik tegen een van de mooie jongens. Renée geeft me een knipoog als we tegelijkertijd onze vork prikken in de bitterzoete chocoladedroom die haar naam draagt. La diva Renée. Even denk ik dat ik een halo boven haar hoofd zie.

Verschenen in NRC Handelsblad, 19 februari 2013