Illustratie Eliane Gerrits
‘Als je niet doet wat ik zeg”, zei het jochie van vijf tegen mijn dochter, „haal ik mijn vader. Die heeft een shotgun en schiet je overhoop.” Ze had het jongetje tot dan toe wel schattig gevonden, hoewel wat eigenwijs. Maar het schattige was er nu vanaf. „Gaat-ie dat echt doen, mama?”
„Ik zou er maar van uitgaan”, antwoordde ik. Voor de zekerheid. Vanaf dat moment meden we het jochie en vooral zijn vader, die we eerst nog een grappige, hoewel strenge vrijbuiter hadden gevonden.
Dat alles was een paar zomers terug, in Colorado, een staat in het Wilde Westen waar iedereen tevreden op een ranch leeft en ongedierte en gespuis naar believen van het erf af schiet. Maar als je er niets te zoeken hebt, vraag je er ook om. Af en toe schiet iemand per ongeluk zijn kind dood, omdat hij het voor een inbreker houdt. Heel vervelend, maar ja, dat is nu eenmaal all in the game.
Die reactie van de vijfjarige speelden mijn kinderen hier in huis regelmatig na als iemand niet wilde luisteren. „Als je niet doet wat ik zeg, haal ik papa met z’n geweer.” Maar toen die kleine jongens en meisjes in Newtown werden neergeschoten, was het opeens niet grappig meer.
Wat werd er op de school van mijn kinderen over dit drama gezegd? De officiële mening in dit beschaafde stadje luidt: weg met alle wapens. Maar dat is zoiets als de honger de wereld uit of vrede op aarde. Voor de meeste Amerikanen was dit gewoon een goed instrument in verkeerde handen. Onoordeelkundig gebruik van een volkomen veilig middel heette dat voeger, als je het condoom per ongeluk liet knappen. Velen denken dat de schietpartij voorkomen had kunnen worden wanneer de juffen en meesters een wapen hadden gehad. Vuurwapens zijn zo Amerikaans als apple pie.
Patriottisme in een gastland is moeilijk te begrijpen als buitenlander. Ik geloof dan ook helemaal niet in verplichte inburgeringscursussen. Stel je voor dat ik hier zou moeten leren schieten. Patriottistische liederen zijn het ergste. Die doen me de haren te berge rijzen.
Laatst vroegen de achterburen of we bij hen naar de Super Bowl wilden kijken. Natuurlijk gingen we. Ik wilde het wel eens zien: het optreden van Beyoncé, de nieuwe tv-reclames, en de wedstrijd niet te vergeten. Dit was zo’n Amerikaanse traditie. Op de bank met flesjes bier en minihotdogs voor de tv met z’n allen wachten tot de show begon. En toen kwamen ze het veld op in hun witte shirtjes, de kinderen van de Sandy Brook Elementary School in Newtown. Nog geen twee maanden tevoren hadden ze hun schoolgenootjes begraven en nu zongen ze, een beetje onzuiver weliswaar, America the Beautiful.
„America! America! God mend thine ev’ry flaw. Confirm thy soul in self-control. Thy liberty in law.”
Over fouten, zelfcontrole en vrijheid gesproken. Ik zat me er over op te winden dat die kinderen zo werden gebruikt, tot ik doorkreeg dat ik de enige was van de gasten die hier moeite mee had. De achterbuurman zat te snotteren, zo prachtig vond hij het. De saamhorigheid, de gedeelde pijn. Tenslotte had het hele land dagen aan de tv gekluisterd gezeten om het drama van minuut tot minuut te volgen. Even was Amerika één.
De kinderen hadden diep ontroerd en verlieten het veld. Het spel begon. De Super Bowl als nationale catharsis. America! America! God mend thine ev’ry flaw. Misschien moet je er geboren zijn om erin te geloven.
Verschenen in NRC Handelsblad, 26 februari 2013