12-3-13

Illustratie Eliane Gerrits

“Kom nu eens to the point”, onderbrak mijn baas aan het hoofd van de tafel mijn collega. „We hebben geen zeeën van tijd. Er zijn nog veel meer agendapunten.” Ze was nog zakelijker, doortastender en scherper dan anders.

„Is alles genotuleerd?”, vroeg ze haar secretaresse aan het eind van de vergadering. Die knikte en legde met een zucht haar pen neer.

„Op naar de volgende afspraak”, zei mijn baas. Toen ze opstond, veerde de gouden ketting op en neer tegen haar hoogzwangere buik. Ze was gehuld in een op maat gesneden, rode powersuit.

„Hoe laat word je verwacht?”, vroeg ik.

„Om drie uur”, zei ze. En met een blik op haar horloge: „Ik moet opschieten.”

„Vind je het niet eng?”, vroeg ik nog.

„Helemaal niet”, zei ze. „Wat is er eng aan? Je merkt er niets van en voor je het doorhebt, houd je je kindje vast.”

Verbluft keek ik haar door het raam na, terwijl ze enigszins moeizaam de auto instapte. Haar koffertje met een verschoninkje en de eerste babykleren lag al klaar op de achterbank.

Deze cultuurschok had ik twintig jaar geleden, toen ik ook in Amerika woonde en werkte. Het kleurde mijn ideeën over zwangerschap en bevallen.

Ik denk terug aan mijn vroegere baas, terwijl ik voor mijn jaarlijkse controle bij de vrouwenarts ben. De huisarts weigerde namelijk om naar alles down there zelfs maar een vinger uit te steken, zelfs voor een routinecontrole voor de verzekering. „Ik vul toch ook niet je kies als je een gaatje hebt”, was zijn weerwoord.

„Dus je bent vaginaal bevallen?”, vraagt de jonge dokter met een blik op de door mij ingevulde lijst. Ze kijkt erbij alsof dat een wereldwonder is.

„Ja”, zeg ik. „Thuis, in mijn eigen bed.”

De Nederlandse vroedvrouw wist meteen al bij het eerste bezoek mijn Amerikaanse ideeën over een ziekenhuisbevalling uit het hoofd te praten.

„Maar hoe deed je dat dan met de pijnbestrijding?”, vraagt de jonge dokter verder.

„Niks”, antwoord ik. „Wij Hollandse vrouwen zijn stoer. We laten ons niet afschrikken door pijn.”

„Ongelooflijk”, zegt ze. „Middeleeuws.”

„Mijn slaapkamer was op de vijfde verdieping van een heel oud tochtig huis”, ga ik ongevraagd verder. Ik krijg er plezier in haar reactie te zien. „Je kon er alleen maar komen via een smalle wenteltrap. Het beviel zo goed, dat ik het daarna nog twee keer precies zo gedaan heb.”

Ze kijkt naar me alsof ik uit een derdewereldland in crisis kom. Hier kan ze echt niet bij.

„We doen het goed hoor”, zeg ik, „qua veiligheid. Al die artsen aan het bed, de verdoving, dat maakt het niet per se veiliger.”

„Zoiets belangrijks doe je toch niet thuis”, zegt ze streng. „Stel dat er iets gebeurt. Dan wil je toch de beste medische zorg hebben. Hoe haalde je het in je hoofd?” De wanden hangen vol met haar kersverse diploma’s, allemaal keurig ingelijst.

Min of meer ter geruststelling vertel ik maar dat Nederlandse vrouwen steeds meer op zijn Amerikaans bevallen.

„Zie je wel”, zegt ze, „vooruitgang valt nu eenmaal niet te stoppen.”

Ik hou mijn mond maar. Op weg naar huis denk ik vol weemoed terug aan die eerste nacht op de vijfde verdieping in mijn oude huis. Terwijl beneden de vroedvrouw de deur achter zich dichttrekt, kruipen we voor het eerst met z’n drieën onder het grote dekbed.

Verschenen in NRC Handelsblad, 12 maart 2013