2-4-13

 

Illustratie Eliane Gerrits

“In de kamer hiernaast stond de piano”, zegt de vriendelijke man van tegen de zeventig. Ik zit met hem aan de keukentafel, als hij tussen twee kopjes thee achteloos laat vallen dat in zijn huis ooit de dochter van Josef Stalin heeft gewoond.

„Onze dochters zaten samen op pianoles”, gaat hij verder. „Svetlana en ik zaten op zondagmiddagen naast elkaar op houten stoeltjes naar hun opvoeringen te luisteren.”

Ik probeer het me voor te stellen, de dochter van Stalin, hier, in dit alleraardigste groen geverfde huisje aan het einde van een doodlopende straat.

Natuurlijk, als ik dat wilde, mocht ik ook boven een kijkje nemen. „Niet dat er iets te zien is, hoor.” Haar slaapkamer was op zolder. Muren met bloemetjesbehang. Een planken vloer, een eenpersoonsbed, een nachtkastje met een boek erop. Een schilderijtje aan de muur. Iets met wolken. Ik probeer me Svetlana in deze kamer voor te stellen, de bekendste communistische dochter.

Ze kwam hier in 1967 met de hulp van president Lyndon Johnson, die als eis stelde dat ze geen ruchtbaarheid aan haar ontsnapping gaf. Maar toen ze in New York landde, gaf ze nog op het vliegveld een persconferentie. Ze kwam in Princeton terecht dankzij haar goede banden met George Kennan, de beroemde diplomaat, historicus en kenner van de Sovjet-Unie. Hier verbrandde ze publiekelijk haar Russische paspoort. Nooit wilde ze meer terug naar dat vreselijke land van haar vreselijke vader. De kop destijds in Esquire luidde: „Hoe de dochter van Stalin communisme afzwoor en God, Amerika en appeltaart omhelsde.”

Het verhaal gaat dat Kennan haar ooit meenam naar een collega hier die getrouwd was met een groothertogin uit de Romanov-dynastie, een direct familielid van de Russische tsaar. Net op dat moment van aankomst bleek de afvoer in de keuken verstopt. Zonder ook maar een seconde te aarzelen, stroopte Svetlana haar mouwen op en kroop als een echte loodgieter onder het aanrecht. Dat Stalins dochter ooit haar afvoer zou komen ontstoppen, was wel het laatste dat de groothertogin had verwacht.

Ik draal nog wat in de slaapmaker. Was er iets dat hij zich herinnerde, misschien iets dat hij vond, dat ze achterliet? Hij schudt zijn hoofd. Niets. Alleen een foto, van haar en haar vader. Die had ze met een punaise boven het bed geprikt.

De foto laat me niet los. Als een peuter wordt ze door haar vader in zijn armen gedragen, terwijl ze een jaar of negen is. Een onhandig groot lijf, een ouwelijk gezicht. Hij laat niet merken dat ze te zwaar is om zo gewiegd te worden. Als ik langer naar de foto kijk, zie ik ook een man die trots zijn jeugdige bruid over een drempel draagt. Vader-dochterrelaties zijn zelden eenvoudig, noch eenduidig, maar van deze foto straalt de ongemakkelijkheid af. Een vreemd soort afhankelijkheid. „Hij noemde haar mijn kleine spreeuw”, zegt ze ergens in een interview. „Ik denk dat hij van me hield omdat ik rood haar en sproetjes had, net als mijn moeder.” Haar moeder pleegde zelfmoord toen Svetlana zes was.

Het vredige Princeton gaf haar geen rust. Ze trok van huwelijk naar huwelijk, van land naar land, ondertussen steeds van naam veranderend. „Ik ben altijd de gevangene van mij vader”, laat ze ergens vallen. Svetlana Iosifovna stierf in Wisconsin op 83-jarige leeftijd als Lana Peters.

„Je kunt je noodlot niet betreuren”, zei ze ooit, „maar ik had het niet erg gevonden als mijn moeder met een timmerman was getrouwd.”

Verschenen in NRC Handelsblad, 2 april 2013