23-4-13

Illustratie Eliane Gerrits

Zo vonden ze hem. Slapend voor het gebouw waarin zich ooit het kantoor van Einstein bevond. Een dekentje over zijn voeten, zijn gezicht schuilend in zijn capuchon. Een zwerver bij het Institute for Advanced Study in Princeton.

Wat te doen? Iedereen liep er langs, niemand durfde iets te zeggen. Maar toen hij er de volgende ochtend nog lag, sprak de bewaker hem aan. Of hij misschien iets zocht?

Iets zocht, vroeg hij? Nee, hij had het juist gevonden.

En wat was dat dan wel?

Einsteins kantoor natuurlijk. Daar was hij toch? Hij herkende het van foto’s. Daarvoor had hij de grote reis gemaakt. Hij kwam uit Washington State, aan de westkust.

Hoe hij er gekomen was? Hij had een kompas. Kijk , hier. Uit zijn broekzak werd een oud roestig exemplaar gevist.

Lopen, hij had veel gelopen. Af en toe de Greyhoundbus, als hij wat geld bij elkaar had gesprokkeld.

Hoe lang hij onderweg was? Hij had geen idee. Het deed er ook niet toe, wat ertoe deed was dat hij er was.

Hij deed niemand kwaad. Hij was er gewoon. Hij wilde niet mee naar het restaurant, hij bleef liever zitten. Dankbaar at hij de lunch die hem gebracht werd. En het avondeten. Het ontbijt de dag erna.

Tot er vragen kwamen. Hoe moest dat met deze man? Dit was toch een onhoudbare situatie?

De bewaker met wie hij een band had gekregen, vroeg hem wat zijn plannen waren. Hij kon daar toch niet blijven.

De man begreep de vraag niet. Eindelijk, na een lange reis, was hij bij het kantoor van Einstein. Wat viel er verder nog te willen? Hier had hij altijd willen zijn. Als jongen al, toen hij nog op de middelbare school zat en goede punten haalde voor natuurkunde. En later, op Yale. Een veelbelovende student. E is mc kwadraat. Hij snapte het allemaal. De dromen van toen waren niet uitgekomen. Daar kon hij ook niets aan doen. Hij zat te veel aan de verkeerde kant van het autismespectrum. Voor zichzelf zorgen lukte niet. Toen zijn ouders dood waren, was er niemand meer bij wie hij terechtkon. Hij begon te zwerven.

Maar hij hield zijn vak bij. Wanneer hij in de buurt van een bibliotheek was, ging hij naar binnen en las de Scientific American. Hij had ook zijn eigen theorie, maar niemand die er iets in zag. Einstein zou hem begrepen hebben. Die zat ook ergens op het spectrum.

De man ging staan. Totaal versleten schoenen aan zijn voeten. Zijn haar in klitten, maar zijn ogen nog altijd levendig. Zal ik je echt niet de relativiteitstheorie uitleggen?

Na twee dagen kocht de bewaker schoenen voor hem. En nieuwe kleren. En een ticket naar de stad waar hij vandaan kwam. Hij had nog een zus. Niet dat ze hem begreep. Ze wist niet wat het betekende om na te denken over kleine deeltjes. Als hij vroeger het raam opendeed om naar de sterren te kijken en zich afvroeg waarom ze niet naar beneden vielen, klaagde zij dat het koud werd. Maar toch, zijn zus. Ze had een huis.

Die middag stond er een auto te wachten op hem. Onwennig stond hij op zijn nieuwe schoenen. De versleten hield hij in zijn hand. Hij verwisselde ze nog even. De oude zaten toch beter. De stinkende deken hing om zijn nek. De nieuwe deken, nog in het plastic, liet hij op het grasveld liggen.

Toen de auto wegreed, keek de zwerver om. Een laatste blik op het kantoor van zijn grote held.

Verschenen in NRC Handelsblad, 23 april 2013