Het is stampvol op de Dutch Farmers Market.
Illustratie Eliane Gerrits
De Pennsylvania Dutch Farmers Market bevindt zich niet in de frisse boerenbuitenlucht, maar in een mall aan de snelweg, ingeklemd tussen een loods waar halalvlees en oosterse zoetigheid te koop worden aangeboden en een nagelsalon. Hier moet ik zijn, is me op het hart gedrukt. Hier kun je nog eerlijk eten vinden.
Ik veeg mijn voeten op een deurmat waar wilkum op geschreven staat en betreed de wereld van de Amish. Ook al worden ze Pennsylvania Dutch genoemd, de Amish zijn van oorsprong Zwitserse protestanten, die zich na omzwervingen een paar eeuwen geleden vestigden in Amerika. Hun leefgewoonten zijn door de jaren niet veranderd – de strikte aanhangers gebruiken geen auto’s of elektriciteit.
Hun opvatting dat moderniteit tot verdorvenheid leidt, sluit echter naadloos aan bij de hedendaagse milieufanatici die terug naar de natuur willen. Het is dan ook stampvol op de markt. Met moeite baan ik me een weg door de smalle gangen langs de vele kraampjes. Bij Beilers Zuivel staan de schappen vol yoghurt, hangop en kaas. Alles handgemaakt, dat spreekt, van de melk van hun eigen schapen, geiten en koeien. Het vlees in het stalletje ernaast, van een neef met dezelfde achternaam, is zelfgeslacht en daarna traditioneel verwerkt. Het is er druk, je moet een nummertje trekken. De vrouw voor me koopt hompen varkensvlees gevuld met een onduidelijk vettig mengsel. Ik passeer vervolgens Stolfus Gevogelte, waar de kippen en kalkoenen grif van de hand gaan. Achter de hoge glazen toonbanken werken opvallend veel tieners. De meisjes in grijze schorten en witte kapjes, de jongens met een bloempotcoupe boven een blauw gestreepte kiel. Alles in de originele Ot en Sien-stijl.
Halverwege de zaak staat een vrouw met een verweerd gezicht enorme pretzels te rollen uit een berg nat deeg. Ze kijkt erbij of ze nooit iets anders heeft gedaan en ook nooit meer iets anders zal doen. Niet één keer maakt ze oogcontact met de mensen die in een lange rij wachten tot haar reuzenkrakelingen uit de oven komen.
Alles in de hal is van een grote eenvoud. Bij de Amish vind je geen gekunstelde superfoods uit de moderne gezondheidswinkels, zoals tofoerepen met açaíbessen. Hier geldt: minder is meer. Hebzucht is een zonde. Gewoon is gek genoeg.
Doordat het geloof hun verbiedt geld te lenen, hebben de Amish vrijwel niets gemerkt van de economische crisis. Hun zuinigheid en vlijt – vervang dingen pas wanneer ze totaal versleten zijn, gooi niets weg en maak zoveel mogelijk zelf – dienen vaak tot voorbeeld voor de andere Amerikanen die bij voorkeur op hun creditkaart leven. Maar bij deze levensstijl horen ook strikte leefregels. Het is een vanuit een rigide geloof tot in de details georganiseerde subcultuur, waarbij mannen tot het land en vrouwen tot het aanrecht veroordeeld zijn.
Bij de uitgang is het zo druk, dat het een opstootje lijkt. Hier zijn de ingemaakte etenswaren te vinden. Planken vol eieren, bloemkoolroosjes, tomaten en wat je al niet meer in het zuur kunt bewaren. Een oude man, volgens de Amish-voorschriften met een lange baard, in de klederdracht van het Zwitserland van een paar eeuwen geleden, staat over een enorme ton gebogen. Met een beker schept hij aan de lopende band augurken in bakken en potten die de mensen zelf mee hebben gebracht. Zijn rug lijkt niet meer recht te kunnen buigen. Zijn blik is zonder enige uitdrukking.
Zonder iets gekocht te hebben loop ik naar buiten. Ik voel me toch niet helemaal wilkum in de negentiende eeuw.
Verschenen in NRC Handelsblad, 20 augustus 2013