Illustratie Eliane Gerrits
‘Jullie staan er weer mooi op”, zegt postbode Jim, die graag een praatje maakt, vooral als er iets bijzonders over Nederland te melden valt. Hij overhandigt me een krantenknipsel. Dit keer betreft het de helft van de voorpagina van The New York Times met de kop: „Amsterdam heeft een deal afgesloten voor alcoholisten. Werk wordt uitbetaald in bier.” Daaronder staat een foto van vier mannen in oranje reflecterende pakken met bierblikjes voor hen.
Hij heeft een aantal zinnen met rode pen onderstreept en begint voor te lezen: „‘Dit is mijn medicijn; ik heb het nodig om te overleven’, zegt meneer S. Zijn handen trillen terwijl hij gulzig zijn eerste biertje van die dag achterover slaat.” Jim schudt zijn hoofd in ongeloof.
Als Nederland hier in het nieuws is, is het meestal om dezelfde dubieuze redenen. Het mooist zou een dijkdoorbraak zijn waarbij tegelijkertijd een koffieshop, een bordeel en een condomerie onder water komen te staan in The red light district.
Amerikanen zijn gefascineerd door de tolerantie van Nederlanders. Over dingen die wij normaal vinden – legalisering van marihuana, prostitutie, euthanasie – wordt hier nog altijd heftig gedebatteerd. Over het algemeen vindt men ons hier sociaal verlicht, maar ik begrijp dat Jim vindt dat hier een grens wordt overschreden. Hij trekt zijn uniform recht.
„Nou”, begin ik een bij voorbaat al verloren poging, „als dit de manier is om deze mensen nuttig werk te laten verrichten, wat kan er dan mis mee zijn?”
„Alles”, zegt hij gedecideerd. „Drank is slecht, het ondermijnt de maatschappij en moet daarom zoveel mogelijk ontmoedigd worden.” Jim is een echte Amerikaan in de zin dat hij redeneert vanuit een mentaliteit van zwemmen of verzuipen. Alcoholisten zijn mensen die gefaald hebben, punt. Als ze al niet gestraft worden voor hun zonden, dan moeten ze toch in ieder geval niet beloond worden. Hij heeft me ooit verteld dat hij zichzelf heeft ontworsteld aan een jeugd die getekend werd door drank. Hij is enorm trots op zijn baan.
Alcohol zit hier in een schimmig hoekje van de samenleving. Zaken waar je sterke drank koopt, zitten in achteraf malls, bij de wat louchere zaken. Je wordt er geholpen door het type uitsmijter met vadsige armen vol tattoos. Waar men in Nederland vindt dat jongeren het beste van hun ouders kunnen leren genieten van een glas wijn, is drank voor hen hier faliekant verboden. Studenten voltooien hun studie zonder een slok legale alcohol gedronken te hebben. De boetes zijn zo hoog voor winkels die mensen onder de 21 drank verkopen, dat men het zekere voor het onzekere neemt: zelfs ik moet steevast mijn identiteitsbewijs laten zien. En wie toevallig een beetje wankelt in de rij voor de kassa, heeft pech. Aan dronkaards wordt niets verkocht. „Maar al dat verbieden helpt niet”, zeg ik. „Kinderen drinken toch wel, alleen doen ze het stiekem. En dan geen bier, maar sterke drank.”
„Dat kan wel zo zijn”, zegt hij, „maar om het drankgebruik te faciliteren, zoals jullie doen, dat kan gewoon niet goed zijn. Wat voor voorbeeld geef je dan? Leg dat maar eens uit.” Ik zwijg. De oceaan van verschil tussen ons is onoverbrugbaar. „Ik moet verder”, zegt hij.
Voor hij instapt, wijst hij nog een keer naar de krantenfoto. „Heb je die asbak gezien?”, vraagt hij. „Ze krijgen nog wat te roken ook.” Om er dan enigszins jaloers aan toe te voegen: „Wat voor zondigs geven jullie deze mensen nog meer? Leuke meisjes?”
Verschenen in NRC Handelsblad, 10 december 2013