Illustratie Eliane Gerrits
Dat zijn been na de val in het gips moest, daar kon hij mee leven, maar dat hij niet naar zijn favoriete Knicks kon, vond buurman onverteerbaar. Wij mochten, nee, wij moesten in zijn plaats gaan, mits we uitgebreid verslag deden. En dus togen we vrijdagavond naar Madison Square Garden voor de basketbalwedstrijd van de New York Knicks tegen de Bobcats uit Charlotte. Ik was nog nooit naar de ‘Garden’ geweest en had nooit een basketbalwedstrijd gezien.
Nadat we gefouilleerd waren, waarbij het flesje water in mijn zoontjes binnenzak werd geconfisqueerd, na de metaaldetector en het omkeren van mijn tas, kwamen we de gigantische zaal binnen. We hadden uitstekende stoelen, vlak achter de basketbalvrouwen, stuk voor stuk prachtig uitgedost in galajurken. Boven het veld hing een enorm scorebord, de Jumbotron, waarop alvast ongegeneerd reclame voor de Knicks werd gemaakt. Aan het toenemende geluid te merken, ging het zo beginnen. De spelers kwamen het veld op. Maar eerst werd het volkslied driestemmig gezongen door bibberige kinderstemmetjes.
En toen begon het. Twintigduizend mensen in een stadion om tien spelers te zien met een bal. Vrijwel onmiddellijk scoorde de grote ster van de Knicks, Carmelo Anthony, een boomlange jongen met een blauwe haarband. Meteen daarna scoorde hij nog eens. En nog eens. Ging dit altijd zo gemakkelijk? Waar waren de andere spelers?
De stemming zat er direct goed in. De man naast me vertelde me trots een achterneef van de ‘grote’ Anthony te zijn. Bij ieder doelpunt ging hij staan en zwaaide wild met zijn armen. Tijdens de time-out kregen we een bericht van de celebrity row: „Welkom, Spike Lee! En, John McEnroe!”
Anthony bleef scoren en maakte in z’n eentje de Bobcats volledig in. Het publiek werd uitzinnig en begon „Melo, Melo, Melo” te scanderen. De achterneef ging steeds wilder met zijn armen maaien.
„Het gaat goed!”, sms’te ik het gebroken been in Princeton. „Ik kan niet geloven wat daar gebeurt”, schreef hij terug. „Wat een wedstrijd!”
Daarna kwamen de Rockettes, de danseressen van de vlakbij gelegen Radio City Music Hall, het toneel op. Allemaal even dun, gekleed in eenzelfde colbertje, een panty, hoge hakken en een kek hoedje. De sfeer zat er nu echt goed in. Sport is hier big business en een groot deel daarvan is showbusiness. Meer updates van de celebrity row volgden.
„Zie ik je daar bij George Clooney op schoot zitten?”, schreef buurman.
De cheerleaders schoten met een katapult oranje T-shirts de zaal in. Het jongetje voor me, dat met zijn vader een enorme bak uienringen verslond, ving er een. „Dit is de mooiste dag uit mijn leven”, zei hij met volle mond, terwijl hij het veel te grote shirt aantrok. De vader keek toe met betraande ogen.
De tegenstanders hadden geen schijn van kans. Melo blijft maar door scoren. Iedere worp was raak. Hij was „locked in”. Een magische kracht verbond zijn handen met het net. Hij kon niet meer missen. De wedstrijd werd stilgelegd toen Melo een persoonlijke score van 62 punten had bereikt – een nieuw record voor de Knicks en de Garden. Midden op het veld kreeg hij een staande ovatie. De cheerleaders in blauwe mini-jurkjes en witte laarsjes dansten om hem heen. Voor onze ogen werd sportgeschiedenis geschreven.
„Dank voor een onvergetelijke avond”, schreef ik buurman. „Beginnersgeluk”, schreef hij terug. Waarschijnlijk tandenknarsend. Maar tegen die tijd was ik al in slaap gevallen in de trein.
Verschenen in NRC Handelsblad, 28 januari 2014