Illustratie Eliane Gerrits
Terwijl zijn geliefde Zelda in een psychiatrische inrichting aan de oostkust zat, werd F. Scott Fitzgerald in Hollywood smoorverliefd op Sheilah Graham. En zij op hem. En dat op dezelfde dag waarop haar verloving met de markies van Donegall werd aangekondigd.
Het jaar was 1937. Fitzgerald, 41, was een schrijver op zijn retour, die hoopte zijn carrière nieuw leven in te blazen. Graham, 33, daarentegen was een succesvolle societyschrijfster, bekend van haar roddelrubriek Hollywood Today. Ze was de ‘It-girl’ uit haar tijd, verkeerde in kringen van spraakmakers. Maar ze leed aan het zogenoemde bedriegerssyndroom: de angst om door de mand te vallen. Ze was als de dood dat men erachter kwam dat ze eigenlijk nergens echt verstand van had. Dat ze nauwelijks literatuur had gelezen, te weinig achtergrond had om iets van poëzie te begrijpen en haar kennis van de geschiedenis beperkt was.
Dat kwam omdat ze nauwelijks opleiding had genoten. Haar ouders waren Oekraïense Joden die naar Engeland gevlucht waren uit angst voor de pogroms. Omdat haar vader vlak na haar geboorte overleed, kwam haar moeder met zes kinderen terecht in een flat in de sloppen van Londens East End. Uit pure armoede werd Sheilah, die toen nog Lily Shuel heette, naar een weeshuis gebracht. Daar excelleerde dit leergierige, slimme kind, tot haar moeder haar nodig had omdat ze ernstig ziek werd. Vanaf haar veertiende moest ze schoonmaken en zorgen.
Maar nu was ze in handen gevallen van een schrijver. Ze verbrak meteen de verloving met haar markies. „Als ik al herinnerd zal worden”, zei ze, „zal het zijn om F. Scott Fitzgerald.” Fitzgerald had er plezier in om haar „bij te scholen”. Twee jaar trok hij uit voor haar basisopleiding. Dit was geen bevlieging, of een of ander vreemd voorwendsel om deze beauty aan zich te binden zoals ik aanvankelijk dacht. Nee, hij nam dit uiterst serieus.
In het boek College for One, dat Graham jaren later schreef en dat de basis is van de film Beloved Infidel, staat tot in de details „het masterplan” van haar opleiding beschreven.
Met verbazing buig ik me over de bewaard gebleven originelen in de universiteitsbibliotheek van Princeton. Fitzgerald was duidelijk een lijstjesmaker. Rijen boeken in de categorie „hoogtepunten uit de wereldliteratuur en de geschiedenis”. Van Het Communistisch Manifest van Marx en Engels tot het bijbelse boek Job, van Madame Bovary tot zijn eigen Tender is the Night. Proust was verplichte kost, maar niet meer dan tien pagina’s per dag, anders zou haar geest te vermoeid raken met alle details.
Aan Sheilah was dit allemaal zeer besteed. Ze maakte er haar dagtaak van. Dat wil zeggen, als hij niet stomdronken zijn roes lag uit te slapen of ruzie maakte. Hun relatie was heftig, bij tijd en wijle zelfs gewelddadig.
Aan het eind van de cursus zou ze, na een mondeling en schriftelijk examen, afgenomen door, jawel…, afstuderen in een toga met cap, waaronder ze blauwe kousen zou dragen.
Zo ver kwam het niet. Terwijl hij een stuk redigeerde voor de Princeton Alumni Week, luisterend naar Beethovens Eroica, viel hij op 44-jarige leeftijd dood neer. Sheilah kwam er nooit overheen, ondanks de vele minnaars die nog zouden volgen in haar lange leven.
Maar zoals dit straatarme Joodse immigrantenmeisje, dat van haar geliefde alsnog de opleiding kreeg die ze verdiende, haar boek beëindigt: „Onzeker was ik niet meer.”
Verschenen in NRC Handelsblad, 18 maart 2014