11-3-14

Illustratie Eliane Gerrits

Het was zaterdagmiddag, vier uur. Een groepje meisjes kwam Qdoba, een Mexicaanse fastfoodketen, binnen geslenterd. ‘Floormanager East Windsor Bowling Alley’ stond er op de rug van hun vest. Zestien waren ze, hooguit zeventien. Ordinaire meisjes, zou mijn moeder vinden. Een meisje met een mutsje waaronder een vissenstaartvlecht uitstak, liep naar de jongen achter de toonbank. Hij was niet veel ouder dan zij. Een pet met ‘Qdoba’ stond scheef op zijn kortgeknipte haar. Ze bestelde taco’s. Hij gaf haar twee bakjes tortillachips. Zij tuitte haar glanzende lippen en maakte smakkende kusgeluiden.

Aan tafel schurkte ze tegen een vriendin aan, die daar vast was gaan zitten. Een grof meisje met een bleek decolleté en roze lippenstift. Om haar hals glinsterde een ketting van metalen letters die in schuinschrift ‘Amanda’ spelden. Woordeloos aten ze ieder hun bakje leeg. Daarna deelden ze de taco’s. Ze zagen grauw van moeheid.

Toen kwam er een bebrild meisje binnen. Haar mollige armen staken uit een goedkoop bloesje dat tegen haar lijf plakte. Op tafel legde ze een zak neer van Bobby’s Burger Palace, de fastfoodketen naast Qdoba. Ze viste een hamburger uit de zak en beet erin. Ketchup droop over haar vingers, die ze daarna met een spitse tong aflikte. Nu kwam er nog een meisje van de bowlingbaan binnen, wankelend op sleehakken die minstens een maat te groot waren. Ze stevende meteen op de kassa af.

„Taco’s. Met kip”, commandeerde ze de jongen met de pet.

Geroutineerd legde hij drie taco’s neer op een velletje van aluminiumfolie.

„Wat wil je erop?”, vroeg hij. Ze wees naar de schaal met blokjes tomaat.

„Hoe is het met je zus?”, vroeg hij.

„Kweet niet”, zei ze. „Ik zie haar nooit.”

„Is ze nog steeds met die jongen van die autobandenzaak?”

„Ik zei toch dat ik haar nooit zie”, bitste ze terug.

„Een foute jongen”, zei hij. „Niks voor haar.”

„Dubbele portie zure room”, eiste het meisje.

„Dat is extra”, antwoordde hij.

„Kom op”, zei ze.

„Een dollar meer”, zei hij.

„Niemand die het ziet”, zei ze.

„Eigenlijk een dollar vijftig”, zei hij.

„Laat dan maar”, zei ze. Ze bestelde een grote cola. Vijf rietjes stak ze in de beker, een voor een.

„Ga vanavond met me uit”, zei hij vlak voor het laatste rietje. Hij had pukkels die op barsten stonden.

Ze rolde met haar ogen.

„Ik heb geld”, zei hij. „We kunnen doen waar we zin in hebben.” Toen ze zich omdraaide staarde hij naar haar billen, die brutaal wiegden in een te strakke rok.

„Laten we naar de film gaan”, zei ze luid tegen haar vriendinnen aan tafel.

„Er is niks”, zei de vissenstaartvlecht, en zoog aan het rietje.

Daarna stopte ze een laatste hap taco in haar mond. Kaas en sla vielen op de tafel en op haar schoot.

„We kunnen bij mij thuis kijken naar Pretty Little Liars”, zei ze. „Mijn ouders zijn er niet.”

Het meisje met de mollige armen legde haar hoofd tegen de schouder van haar vriendin. Met haar mouw maakte ze zureroomstrepen op de formicatafel.

„Kom op”, zei de vlecht, terwijl ze haar vriendin wegduwde. „We gaan naar mijn huis. En onderweg kopen we cola. En ijs. En chips.”

Gearmd verlieten de meisjes Qdoba. De jongen achter de toonbank keek hen na, tot de tekst op hun shirts niet meer te lezen was.

„Taco’s”, zei de volgende klant voor de tweede keer, nu iets luider. „Met kip. En extra tomaat.”

Buiten was het inmiddels gaan regenen.

Verschenen in NRC Handelsblad, 11 maart 2014