18-2-14

Illustratie Eliane Gerrits

 

“Wat moet ik nú doen?”, zegt mijn zeventienjarige zoon naast me aan het stuur van onze auto. We rijden voor het eerst op de weg. Links komt een tegenligger ons redelijk hard tegemoet, rechts loopt een oude dame met een stok midden op straat.

„Remmen!”, gil ik. Een fractie van een seconde later staan we stil, pal voor de dame die ons verstoord aankijkt en dan doodgemoedereerd verder wandelt.

„Theorie gehaald!”, sms’te hij me laatst vanuit school, ondertekend met een smiley. Thuis plakte hij twee meegekregen rode stickertjes op de nummerplaten.

„Zo, ik mag rijden”, zei hij.

„Je bedoelt dat we een rijschool gaan bellen?”, vroeg ik.

„Nee”, antwoordde hij. „Rijscholen zijn voor zestienjarigen. Ik ga het zelf doen. Jij gaat naast me zitten en legt me uit hoe het moet. Iedereen doet dat zo.”

Het is waar. Zijn vrienden hebben allemaal zo hun rijbewijs gehaald. Maar toch twijfel ik. Hoe moet ik ingrijpen als het niet goed gaat?

„Het is doodeng”, vertrouwde een moeder me onlangs toe. „ Je moet maar denken: je kunt altijd aan de handrem trekken.” Een nauwelijks geruststellende gedachte – ik zag het al voor me, op een gevaarlijk kruispunt – tot ik me realiseerde dat mijn auto helemaal geen handrem heeft.

„Jij ging toch ook met opa oefenen toen je achttien was?”, pleitte mijn zoon verder. „En dit is veel makkelijker, omdat ik niet hoef te schakelen.” Ook dat is waar. Ik herinner me nog goed dat mijn vader me op een verlaten terreintje leerde schakelen, remmen en keren.

Dus gingen we rijden, mijn zoon en ik. Met het oefenen op een parkeerterreintje was hij zo klaar. Sturen en keren deed hij alsof hij nooit anders had gedaan. Misschien dat al die computergames toch ergens goed voor waren.

Daarna was hij niet meer te houden. Ik overwon mijn angst en een paar weken later zat ik erbij terwijl hij monter invoegde op de zesbaans New Jersey-tolweg. Inmiddels brengt en haalt hij zichzelf en zijn zusje en broertje van en naar school. Onderweg zwaait hij naar klasgenoten, terwijl ik roep: „Handen aan het stuur!”

Over een paar maanden mag hij afrijden. Op een speelgoedparcours, niet veel groter dan een kartbaan. Daar moet hij voor- en achteruitrijden, keren op de weg, achteruit inparkeren en dat is het. Het rij-examen stelt hier niets voor. Daarom kan vrijwel niemand fatsoenlijk rijden. De meeste chauffeurs zitten krampachtig over het stuur gebogen en turen door de voorruit alsof ze hun bril niet ophebben.

„Hoe heb jij eigenlijk leren rijden?”, vraag ik aan de oppas. Toen ze uit Guatemala kwam, sprak ze geen woord Engels en was moederziel alleen. Ze rijdt zo onzeker dat mijn kinderen niet bij haar in de auto durven te zitten.

„Na lang zeuren heb ik een buurjongen zover gekregen om me te laten rijden”, vertelde ze. „Hoe vaak?” „Drie keer een half uurtje. Hij was namelijk bang dat er iets met zijn auto zou gebeuren.” Even later vertrouwt ze me toe: „Ik vind het nog steeds een beetje eng. En snelwegen vermijd ik. Dat invoegen, hè.”

Vandaag kreeg ik weer een sms’je onder schooltijd, ondertekend met twee smileys. Mijn vijftienjarige dit keer. „Ik heb mijn theorie gehaald!” Gelukkig moet hij wachten tot zijn zestiende verjaardag. En hij moet wél eerst naar een rijschool. Voor zes uur les, die hij tot zijn spijt niet allemaal op een dag mag nemen.

Ik haal nog maar eens diep adem.

Verschenen in NRC Handelsblad, 20 februari 2014