Illustratie Eliane Gerrits
Sloffend op roze slippertjes gaat de vrouw me voor naar een van de smalle tafeltjes achterin de nagelsalon. Ze is zo klein en tenger dat ik me een lompe reus voel. De muren hangen vol posters van popperige meisjes met lange versierde nagels. Vissen in reusachtige kommen staren me met bolle ogen aan. De vrouw gebaart me te gaan zitten en neemt tegenover me plaats. Ze trekt haar lichtblauwe nylon schortje recht en pakt mijn handen in de hare.
„Erg kort”, spreekt ze me bijna bestraffend toe, terwijl ze mijn nagels bestudeert. Even ben ik bang dat ze me naar huis zal sturen – kom over een paar weken maar terug. Maar dan begint ze mijn handen onder een stroompje warm water te wassen, waarna ze mijn vingers stuk voor stuk masseert met olie die naar lentebloesem ruikt. Ondertussen praat ze met de andere vrouwen die daar werken in een taal die ik niet versta.
Het is warm in de zaak. Zelfs de goudvissen zwemmen hun rondjes extra traag. Ik ga achterover zitten en sluit mijn ogen, terwijl ze vijlt en schuurt en allerlei laagjes aanbrengt met dikke en dunne kwastjes.
Een beetje dame hier ziet er gepolijst uit. Je mag, nee, je móét zien dat je werk aan je uiterlijk besteedt. Langdurig geföhnd haar, gebleekte tanden, wenkbrauwen in een perfecte boog, en nergens haar waar dat niet hoort.
Maar de finishing touch, daar waar je echt niet omheen kunt, zijn de nagels.
Ik vond het altijd wel wat huiselijks hebben, mijn afgekloven nagels, met hier en daar een los velletje. Maar in de VS kan dat echt niet. Om voor mij onverklaarbare redenen zijn Amerikanen geobsedeerd door nagels. Op elke hoek is wel een nagelsalon te vinden. En dus zit ik op deze maandagochtend bij L.A. Nails, ergens in een hoekje van het dichtstbijzijnde winkelcentrum. Samen met een tiental andere vrouwen.
Ik schrik op als ze na een poosje met een zacht zoemend apparaatje mijn nagels begint te polijsten. Naast een bakje vijlen zie ik plotseling een foto staan van een klein meisje met een serieuze blik. De lijst is versierd met glittertjes in pastelkleuren.
„Je dochter?”, vraag ik.
Ze knikt. Het meisje blijkt even oud als mijn dochter. Dertien.
„Waar kom je vandaan?”, vraag ik haar.
„Vietnam”, zegt ze. Ze kijkt op en zwaait met haar hand naar de andere vrouwen. „Wij allemaal.” De oranje vis in de kom voor me zwemt haar zoveelste rondje. De oudere vrouw een paar tafeltjes verderop wappert met haar vuurrood gelakte nagels door de lucht.
„Sinds 1978 hier.”
Ik herinner me alsof het gisteren was de beelden van de bootvluchtelingen uit Vietnam. Thuis voor de buis keek ik ernaar. Gammele scheepjes, volgepakt met mensen. Volkomen uitgeput, in paniek. De reddingsacties, waarbij ze met netten uit het water werden gevist en aan boord gebracht van vrachtschepen. Ik was toen een tiener. Zij ook.
„Alles wat ik hier verdien is voor mijn dochter”, zegt ze. „Later gaat ze naar de universiteit.”
„Tevreden?”, vraagt ze, terwijl ze met een wattenstokje wat gemorste lak van mijn vinger haalt.
Ik knik maar.
„Klaar, klaar”, roept de bazin achter de toonbank, terwijl ze in haar handen klapt. De volgende klant wordt opgehaald en naar het tafeltje gebracht.
Ik betaal en kijk naar mijn nagels. Ze zijn nog steeds te kort, maar ze glanzen opgewekt onder het tl-licht.
Verschenen in NRC Handelsblad, 15 april 2014