6-5-14

Illustratie Eliane Gerrits

 

Zacht lenteweer. Ik sta in een rij op Fifth Avenue met uitzicht op Central Park. Een groepje kinderen bakt zandtaartjes, hun ouders niet ver van hen vandaan. Het is niet onaangenaam wachten buiten de Neue Galerie, een klein museum gewijd aan Duitse en Oostenrijke kunst uit het begin van de twintigste eeuw.

 

Binnen in de tentoonstelling Degenerate Art sta ik opeens voor een andere rij, groot geprojecteerd op de muur. Het zijn de bezoekers voor een tentoonstelling in München, geopend in 1937. ‘Ausstellung Entartete Kunst’ staat er op de muur gekalkt, ‘Eintritt frei’.

 

De wachtende mensen dragen zomerse kleren. Een vrouw in een gestreepte jurk is in gesprek met een man met een hoed. Daarnaast een jongeman in korte broek met kniekousen.

 

Eenmaal binnen zagen zij hetzelfde als ik nu. Topstukken van het dadaïsme, kubisme en expressionisme. Hitler bestempelde deze avant-gardekunst als gevaarlijk. Om aan het Duitse volk te laten zien hoe gevaarlijk, organiseerde hij deze tentoonstelling. De stukken werden geroofd uit musea, van handelaren en particulieren. Ze werden schots en scheef opgehangen en voorzien van teksten om hen belachelijk te maken. Het liep storm met uiteindelijk meer dan drie miljoen bezoekers.

 

Dit in tegenstelling tot de tentoonstelling van officieel goedgekeurde nazikunst, die een paar dagen daarvoor werd geopend. Daar hingen veelal gestileerde werken in classicistische stijl. Er kwam nauwelijks publiek op af.

 

De Neue Galerie heeft de twee tentoonstellingen verenigd. ‘Goede’ en ‘foute’ kunst hangen bij elkaar. Een drieluik van Max Beckmann, een tafereel als een nachtmerrie waarin geblinddoekte, vastgebonden mensen op een boot worden weggevoerd, hangt tegenover een drieluik van Adolf Ziegler, Hitlers favoriete schilder. Het verbeeldt de vier elementen, uiterst secuur naar de natuur geschilderde naakte meisjes. Het spreekt weinig tot de fantasie. De bezoekers destijds in München kregen meer foute kunst te zien dan ik. Veel van de destijds tentoongestelde doeken zijn verdwenen. In de Neue Galerie hangen enkele van de lege lijsten. In een origineel archiefboek staat van 16.558 werken precies geregistreerd welke zijn verkocht, verwisseld of vernietigd.

 

„Er is geen document van beschaving dat niet tegelijkertijd spreekt van barbarij”, is de befaamde uitspraak van de Joods-Duitse cultuurcriticus Walter Benjamin. De als ontaard bestempelde schilderijen zijn vaak angstaanjagend. Perfecte voorbodes van de gruwelijkheden die komen gingen. Er hangt een donker zelfportret van Max Beckmann, in potsierlijke gevangeniskleding. In zijn ene hand houdt hij een hoorn waarmee hij geen raad lijkt te weten. De andere hand blijft voor zijn maag steken. Zijn lippen zijn stijf op elkaar geperst. Hij maakte dit werk in Amsterdam waar hij heen was gevlucht nadat honderden van zijn werken in Duitsland waren geconfisqueerd.

 

In het zelfportret van Ernst Ludwig Kirchner wordt zijn beeltenis al schilderend weggepoetst. De helft van zijn gezicht is al niet meer te zien. Gele vegen doen zijn armen verdwijnen. Zijn handen zijn ternauwernood nog zichtbaar. Datzelfde jaar, nadat zevenhonderd schilderijen van hem werden afgepakt, pleegt hij zelfmoord.

 

Ronduit huiveringwekkend is het schilderij van Felix Nussbaum,De Verdoemden. Mensen lopen in een processie, hun gezichten grauw en gelaten. Achter hen dragen levende skeletten lege kisten. Alles is omringd door hoge muren. Datzelfde jaar nog werd Nussbaum gevangengenomen. Hij zou in Auschwitz sterven, slechts 39 jaar oud.

 

Weer buiten waait een warme bries tegen mijn gezicht. Er staat nog altijd mensen in de rij te wachten om naar binnen te gaan. De kinderen spelen onverstoorbaar in het park. Het is een prachtige dag. Net als toen in 1937.

Verschenen in NRC Handelsblad, 6 mei 2014